Pierre Jean Carel Wijnnobel werd op 5 augustus 1916 in Leiden geboren. Zijn ouders hadden een manufacturenwinkel aan de Breestraat in de Sleutelstad. Van pa en ma moest Pierre economie gaan studeren. Dat was goed voor de toekomst. In die jaren gehoorzaamden kinderen hun ouders, dus Pierre zat al snel met zijn neus in de boeken. In zijn vrije tijd wilde hij de zinnen verzetten met muziek maken. Hij mocht privéles nemen voor piano en harmonieleer. Op 16-jarige leeftijd speelde hij contrabas in het Leidse jazzcombo The Crackerjacks. In 1938 en 1939 hanteerde Wijnnobel de trombone en de bas bij The Bright Sparks. Daarna kwam hij terecht bij The Moochers, eerst onder leiding van Tony Helweg - die we na de oorlog als tenorsaxofonist en klarinettist bij De Ramblers tegen zouden komen - daarna onder leiding van de later zo beroemd geworden pianist/trombonist/bandleider Boy Edgar.
In 1940 wonnen The Moochers een prestigieus concours in Brussel. Op 26 november 1940 voltooide Wijnnobel zijn studie economie (nota bene op de dag dat prof. Cleveringa in Leiden protesteerde tegen het ontslag van Joodse hoogleraren). The Moochers noemden zich in de oorlog De Klaplopers, omdat de bezetter geen Amerikaanse namen en swing duldde. Wijnnobel ging echter verder met The Swing Papa’s, in de oorlog Slingervaders genoemd, voorloper van op 5 mei 1945 opgerichte Dutch Swing College Band. Hij kreeg in de oorlog een oproep voor militaire dienst, maar daar gaf hij geen gehoor aan. Wijnnobel ging met tenorsaxofonist Willy Verra, ook lid van The Swing Papa’s, bij Klaas van Beeck in Leiden wonen. Van Beeck was vóór de oorlog leider van het AVRO-Dansorkest en had in de oorlog een eigen dansorkest. Op een gegeven moment werd het te gevaarlijk op het onderduikadres. Wijnnobel reed met een auto van het Rode Kruis mee naar Brussel en daarna door naar Parijs. Daar ontmoette hij gitarist Django Reinhardt en ging musiceren in de band van Hongaar Paul von Béky, onder meer in de concentratiekampen Natzweiler (nabij Straatsburg) en Stutthof in Polen.
BIJ DE RAMBLERS
Na de oorlog ging Wijnnobel terug naar Brussel en speelde hij enige tijd in Dancing Corso met Jean Baptiste Thielemans. Hij had nog niet de bijnaam Toots en speelde nog geen mondharmonica, maar gitaar. Wijnnobel had enige tijd een eigen band in Brussel, waar ook De Ramblers optraden. Leider Theo Uden Masman vroeg of hij tweede trombonist bij zijn band wilde worden. Daar had Wijnnobel wel oren naar. Hij arrangeerde en componeerde bijvoorbeeld Lucky number en Ramblers Boogie Woogie in 1948 en Abebelebop in 1950. Omdat Jack Bulterman De Ramblers had verlaten om in België te gaan werken, wilde Wijnnobel ook Nederlandstalige liedjes voor de Ramblers schrijven. Het bleef bij Die avond in mei (1950), gezongen door Marcel Thielemans, want kort daarop verliet hij noodgedwongen De Ramblers. Omdat de optredens terugliepen en de gages minder werden, ging Theo Uden Masman door met een kleinere bezetting. Wijnnobel had er alle begrip voor. Ook omdat hij diep in zijn hart wist dat hij het als trombonist moest afleggen tegen Marcel Thielemans. Maar wat nu? Hij wilde wel een vaste baan en solliciteerde daarom bij de KLM en NS. Maar hij koos uiteindelijk toch voor de muziekbusiness; niet als trombonist, pianist of bassist, maar als componist/tekstschrijver en arrangeur.
KOM D’R IN EN OVER DE BRUG
Wijnnobel ging bij platenmaatschappij Phonogram werken. Schreef in 1952 Dat heb je al meer gedaan voor Karel van der Velden begeleid door AVRO’s Dansorkest The Skymasters o.l.v. Bep Rowold en had een hit te pakken met Kom d’r in, de Nederlandse versie van het Fontane Sisters-succes: Let me in, gezongen door The Swinging Nightingales onder de hoede van Gerard van Krevelen. Op deze site staat veel bladmuziek van arrangementen, die Wijnnobel in 1953 en 1954 schreef voor het Metropole Orkest en solisten die optraden in het VARA zaterdagavondprogramma Showboat van producer Karel Prior. Dat waren vooral liedjes van anderen. In 1954 vertaalde Wijnnobel de song Cross over the bridge, een succes van Patti Page in Amerika en The Beverly Sisters in Engeland. Het werd gewoon Kom over de brug voor Helma en Selma. Make love to me, de hit van Jo Stafford veranderde in Leen me nog een kusje, gebracht door Annie Plevier en Karel van der Velden met The Skymasters. Van der Velden soleerde in een lied waarvoor Wijnnobel tekst en muziek had geschreven: Welbedankt voor het gezellige avondje.
SPRINGPLANK
In 1954 verliet Ger de Roos de KRO. Het Orkest Zonder Naam werd De zingende en spelende Troubadours. De Bietenbouwers (De Roos was Boer Biet) veranderden in de Boertjes van Buuten en de Van Zessen Klaar Club, waarin nieuw talent een kans kreeg, werd De Springplank. Wijnnobel coachte met orkestleider Jo Budie en producer Ton Kool jonge zangers, zangeressen, groepjes en instrumentalisten. Ze gingen ook het land in op zoek naar talent. Wijnnobel begeleidde ze aan de piano. Het duo Black & White - Black = Jan Klumperman uit Rotterdam en White = Eugen Gaiser uit Delft - had nog net gedebuteerd in de Van Zessen Klaar Club in 1954 met Daar bij de waterkant en The little shoemaker. Wijnnobel heeft de 25 platen (78- en 45-toeren) die het duo maakte tussen 1954 en 1963 geproduceerd, van teksten en begeleiding voorzien. Liedjes als Wij met z’n twee (Tango for two) en Ay, ay Olga (muziek Pierre Wijnnobel/tekst: Kees Schilperoort), Tom Hark, Una marcia in fa en Oh, die Elisabeth (die zo lekker koffie zet). Op diverse platen werd Black & White gekoppeld aan The Melody Sisters, de tweeling Julie en Elly Lankester uit Amsterdam. Bijvoorbeeld in het Engels Sh-Boom en Hearts of stone in 1954 en The naughty lady of Shady Lane en Mister Sandman in 1955. Wijnnobel vertaalde Boom boom boomerang, het succes van The De Castro Sisters en Hummingbird (Kijk uit voor de mannen) origineel door Les Paul & Mary Ford of Frankie Laine in 1955. Daarnaast arrangeerde hij Carina (o.a. van Arturo Testa) en Itsy bitsy teenie weenie Honolulu strandbikini in 1960 (in Amerika door Bryan Hyland als Itsy bitsy teenie weenie yellow polkadot bikini) en in Duitsland door o.a. de Club Honolulu (inclusief Caterina Valente) of The Blue Diamonds in het Duits. Daarnaast oorspronkelijk werk van Pierre, dus tekst en muziek van Vivace (1959) en Luxemburg rag (1960).
Wijnnobel zorgde tussen 1956 en 1962 ook voor het repertoire op de 12 singles van The Butterflies, de broers Godert en Luc van Colmjon uit Amersfoort. Dit betrof vaak bewerkingen van dixielandnummers: Muskrat ramble werd (Wij zijn stapelgek op) Dixieland, When the Saints go marchin’ in veranderde in Oom Ben was eens een machinist en Doctor Jazz kreeg een Nederlandse tekst. Daarnaast ook licht teenagerwerk als Willem wordt wakker (Wake up little Susie van The Everly Brothers) in 1958, Ding Dong, de hit van The McGuire Sisters in 1959 en Van je 1,2,3 (High Society) in 1960. Eigen werken van Wijnnobel voor de Amersfoortse keien met de vlinderdasjes waren Bobby heeft een hobby (dat is een klarinet) in 1958, Baby Doll in 1959, Mary in 1960 en Hapskidi bidi in 1961.
IN DE BUS VAN BUSSUM NAAR NAARDEN
The Butterflies waren gestart in 1956. Dat was een vruchtbaar jaar voor Pierre Wijnnobel. Hij schreef voor De Windmolens o.l.v. Johnny Holshuysen met Truus Koopmans en Dick Doorn: Mijn Marleentje (die zo lekker koken kan) en voor Annie de Reuver Hij speelt zo mooi accordeon. The Skymasters namen twee composities van Wijnnobel op: Royal palace blues en Moonliner. Maria Dieke kwam over uit Zweden en maakte een plaat met The Skymasters. Ze kreeg een hit met de vertaling van Way way down in way-way-te-nango van Dave Coleman. Dat werd In de bus van Bussum naar Naarden, ook gebracht door Helma en Selma. Annie Palmen en Jan van der Most zongen de Nederlandse versie van Just walkin’ in the rain, het succes van Johnnie Ray. Met De Klavirtuozen o.l.v. Jo Budie (KRO) trapten ze samen in een plas in het lied ‘t Regent dat het giet. Ook een geheide hit in 1956 was Klappermelk met suiker door The Amboina Serenaders o.l.v. Rudi Wairata met zang van Joyce Aubrey en Ming Luhulia. In 1957 veranderde Come pretty little girl van Vendla Shepard in Kom lieve kleine meid door Max en Marga van Praag of Teddy en Henk Scholten met Leila, de dochter van Rita Reys. In 1957 ook het debuut van het damestrio The Spotlights met ’t Was in december, een oorspronkelijk nummer van Wijnnobel. Tijdens audities voor De Springplank had hij Greetje Kauffeld ontdekt. Hoewel hij veel voor de KRO werkte, verloor hij Greetje aan de AVRO. Ze ging zingen bij The Skymasters van Bep Rowold.
De platenmaatschappijen wisten in de late jaren ‘50 nog niet zo goed raad met het repertoire voor teenagers. The Butterflies waren zo nu en dan in dixieland en de jongste Butterfly Godert van Colmjon zong met de jonge Shirley Zwerus in 1958 zijn Mambo Olé. Nu niet bepaald een dans voor tieners. Maar in 1959 slaagde Wijnnobel er toch in om leuke teksten te schrijven voor The Fouryo’s uit Amsterdam. Tell him no van Travis en Bob, Come softly to me van The Fleetwoods, Makin’ love van en door Floyd Robinson en Seven little girls van Paul Evans and The Curls in Amerika of The Avons in Engeland, werden achtereenvolgens Zeg niet nee, Kom bij me darling, Makin’ love (verder Nederlands) en Zeven leuke meisjes.
RAG EN BACH
In de platenstudio begeleidde Pierre Wijnnobel naast Jack Bulterman en Bert Paige diverse artiesten. Conny van den Bos, toen nog niet aan elkaar geschreven, ook een van zijn ontdekkingen, zong met zijn orkest in 1961 Ninotchka (Midnight in Moscow) en in datzelfde jaar Herman van Keeken met een cover van het Ray Peterson succes Corinne, Corinna. Dat begeleidingswerk heeft hij niet doorgezet. Wijnnobel hield zich vooral op in de KRO-studio. Hij arrangeerde en componeerde nummers als Sweet swing low, een bounce voor het KRO-Dansorkest o.l.v. Klaas van Beeck, zijn oude makker uit de oorlog. De koren Aethercharme en De Woudzangers o.l.v. Marinus van ’t Woud hadden bewerkingen van Wijnnobel op de lessenaars voor het KRO-programma Wij zingen de wereld rond. Het NCRV-ensemble Saxophonia o.l.v. Cees Verschoor nam zijn compositie Sax-appeal op het repertoire. In 1953 uitgevoerd door het Metropole Orkest.
Wijnnobel bleef gek op de ragtime, die al lang uit de mode was. Zo componeerde de ragtimes Carneval, Hamburg, Paris en French Rag. Enkele werden in 1964 op de plaat gezet door Ivan’s Oldtimers.
In 1964 vertaalde Wijnnobel de musicalsong Hello Dolly, het succes van o.a. Louis Armstrong en Hey! look me over (Hé, ouwe jongen) uit de musical Wild Cat voor acteur Johan Kaart. In 1965 bewerkte hij A windmill in old Amstedam van Ronnie Hilton. Dat werd Een muis in een molen in mooi Amsterdam door Rudi Carrell en De Damrakkertjes. A world of our own van The Seekers werd als Liever thuis met z’n twee door The Sunbeams gebracht. Begin 1965 scoorde Ronnie Tober met Iedere avond, een tekst van Wijnnobel op Twilight time van o.a. The Platters in 1958. In 1966 enkele vertalingen voor de LP De Ronnie Tober Show. Bijvoorbeeld De wereld is wel tienmaal mooier (Rags to riches door Tony Bennett in 1953), Ik kan je niet vertellen (I can’t begin to tell you door Bing Crosby in 1946) en The first night of the full moon in 1964 door Jack Jones. Dat werd Marijke uit Krabbendijke.
Dat was wel zo’n beetje het laatste wat we vernamen van de maestro. Wijnnobel leidde een eigen orkest, dat niet op de radio te horen was en hij verdiepte zich in ingewikkelde arrangementen van Bach. In 1967 speelden The Skymasters zijn compositie Minirock. De belangrijkste bezigheid was het runnen van een Bed en Breakfast Hotel in de Amsterdamse Vossiusstraat. Dat deed hij tot op hoge leeftijd met zijn Luxemburgse vrouw Jeanne (Joan) Kutter. Wijnnobel overleed op 9 januari 2010 op 93-jarige leeftijd. Hij zei vaak: “Ik ben blij dat ik nergens aangenomen ben, anders had ik nooit zo’n spannend leven gehad”.
Tekst: Co Snel
Bronnen: De Leidse Jazzgeschiedenis 1899-2009 door Cees Mentink, Peter de Waard in De Volkskrant, Omroepmuziekwiki en eigen geheugen.
* Pierre Wijnnobel in de OmroepmuziekWiki (incl. werkenoverzicht in de omroepmuziekcollectie)
Op 31 juli 2016 zond RTi Hilversum deze Pierre Wijnnobel-aflevering van Co Snels radioprogramma Studio Hilversum uit.